Uit koers

Ik voel de spanning in mijn buik. Voor het eerst sta ik aan de start van een wedstrijd, die in de wielerwereld met de term “klassieker” wordt aangeduid. De bedoeling is dat we met zo’n 130 vrouwen drie ronden van 42 kilometer door het Drentse landschap gaan koersen. Dat maakt in totaal een wedstrijd over 126 kilometer. Ik voel me onzeker. In dit Wielerweekend in Roden heb ik nog niet veel kunnen laten zien. De ploegentijdrit in de regen ging bij mij ronduit slecht. In het criterium kwam ik na twee ronden op het fietspad terecht, waarna die koers voor mij ook al snel ten einde was. Beide wedstrijden ben ik echter wel geklasseerd, waardoor ik dit weekend in theorie nog succesvol kan afsluiten. In theorie, want ik kan best 126 km doortrappen, maar kan ik dat ook in deze setting? We worden door de speaker gewaarschuwd voor enkele onverharde stroken in het parcours. Ook zullen we een stukje Drentse kasseien voor de wielen gaan krijgen. Ik krijg niet alles mee wat hij zegt. Iets over modder en een boerenerf. Ik ben veel te gespannen om informatie te verwerken. Ik roep mezelf tot de orde. Gewoon gaan.

Eindelijk mogen we rijden. In de eerste paar geneutraliseerde kilometers is merkbaar dat meer vrouwen in dit peloton gespannen zijn. Er wordt geremd, geslingerd en geschreeuwd. Op het eerste stuk rechtdoor mogen we gaan koersen. Ik had verwacht direct richting de 50 te moeten aanzetten, maar het valt mee. Dit kan ik! Ik probeer de geleerde lessen in praktijk te brengen: “als het wat stilvalt, drinken of opschuiven naar voren.” Ik doe dat laatste en duik keurig in de gaatjes. Het valt echter tegen om de veroverde posities vervolgens te handhaven. Binnen de kortste keren zit ik weer achterin en kan ik opnieuw beginnen met opschuiven. Ook nu we op tempo zijn, gaat het schreeuwen, remmen en slingeren door. Als we op een smal weggetje onder bomen rijden, knijpen er dames zo hard in de remmen dat ik een stukje door de berm moet. Een eindje verder vlucht ik weer via de berm als er twee vrouwen voor me tegen elkaar aan komen. Wat is er weinig ruimte!

Als de weg breder wordt, staat er een flinke wind van rechts opzij. De boel gaat op de kant. Een dame slingert met haar hand omhoog van links van de weg waar ik rijd, naar rechts en vervolgens weer terug naar links. Dit is dom. Zij wil een materiaalwagen en ik zit in haar wiel. Te laat. Ze stuurt met een grote slinger weer naar rechts, waarna ik opeens zicht heb op een veel te groot stuk lege weg tussen mij en de staart van het peloton. Trappen! Met al mijn macht van dat moment klief ik door de wind. Als ik na enkele seconden opkijk, zie ik dat ik weliswaar iets dichterbij ben gekomen, maar dat het gat nog steeds groot is. Nog een keer. Trappen! De eerste auto’s passeren me. Nee! Na twintig kilometer koers zit ik tussen de auto’s.

Er zijn vijftien ploegen, dus behoorlijk wat auto’s. Als onze eigen auto als negende in de rij me passeert, heb ik voldoende moed verzameld om het te gaan proberen: terugkomen tussen de auto’s. Bij de wielerkoersen op tv ziet het er niet heel ingewikkeld uit. Renners laten zich eenvoudig afzakken om water te halen en hoppen van auto naar auto terug. In de praktijk van deze koers valt het me vies tegen. Ik schuif steeds enkele auto’s op, waarna ik op een iets bredere weg weer net zo hard terug ingehaald word. Op de kasseien kan ik sneller rijden dan de auto voor me, maar ik kan er niet langs. Gefrustreerd steek ik er na de kasseistrook langsheen, waarna ik al snel weer door diezelfde auto word gepasseerd. Dit is niet te doen. Ik geef opnieuw gas, totdat ik nog slechts twee auto’s heb te gaan, maar als ik er wederom niet langs kan, geef ik het op. De rij auto’s is mij nu snel voorbij en de laatste blijkt de bezemwagen met de jury. “Einde wedstrijd?” klinkt het met een toon die tussen een vraag en een bevel in zit. Hoewel nog enkele hersencellen een zin willen formuleren als: “dit zijn toch nog geen drie minuten achter het peloton…?” stuurt de rest van mijn brein mijn linkerhand aan, die bevestigend zwaait. Uit koers. Klaar. Een DNF voor deze wedstrijd en daarmee voor dit hele weekend. Als ik bij het volgende stuk gravel aankom, rijd ik alleen.

Kleurrijke clusters van uit houders gestuiterde bidons geven de slechte stukken in dit grindpad aan. Aan het einde van dit pad wijst een rood-witte pijl me de weg. Ik bevind me op ongeveer het verste punt vanaf de start, dus ik besluit om de pijlen maar te volgen om mijn weg terug te vinden. Enkele kilometers trap ik gedesillusioneerd en motivatieloos door het landschap. In de verte is het peloton met de auto’s nog enige tijd te zien. Na een stuk met bomen is de koers uit mijn blikveld verdwenen. Een ogenblik ben ik helemaal alleen, tot ik een andere renster ontwaar. Ik fiets met haar op, maar al snel ontdek ik dat mijn lijf zich toch had voorbereid op 126 kilometer koers. Er is nog veel te veel onrust in mijn systeem om nu al rustig te kunnen uitpeddelen. Ik zeg sorry en geef gas. Trappen wil ik. Hard! Moeiteloos ram ik mijn frustratie, teleurstelling en overbodige energie eruit. Ik voel me al snel beter. In een bosgebied mis ik een pijl, maar na even zoeken kan ik weer verder. Lekker dit!

De omgeving is prachtig, maar de fietspaden worden smaller, er staan paaltjes en hekjes en ik moet zelfs een paar houten bruggetjes over. Hier stuur je toch geen koers overheen? Als ik door een stadscentrum lijk te fietsen, leert een blik op mijn Garmin dat ik inmiddels 60 kilometer op de teller heb staan. Hier klopt iets niet. Het duurt even voor ik het zie, maar dan gaat er een klein schokje door mijn lijf: deze pijlen zijn eveneens rood-wit, maar er staat “NTFU” in een hoekje. Ik ben al enige tijd pijlen aan het volgen van een toertocht! Ik moet een zonderlinge aanblik vormen zo met mijn koersfiets met kaderplaatje en de dubbele rugnummers op mijn wielertrui gespeld, paniekerig de weg zoekend in het stadsverkeer van de Groningse hoofdstad. Waar ligt Roden? Verdwaald.

Ik weet op mijn Garmin een kaart tevoorschijn te halen, maar het duurt even voor ik er wat nuttigs mee kan. Als een postduif rijd ik wat rondjes, totdat ik enig idee heb in welke richting ik Groningen weer uit moet. Nog twee keer stop ik om mijn route nader te bepalen, terwijl intussen allerlei gedachten door mijn hoofd schieten. Ik heb niks bij me voor als ik lek rijd. Mijn telefoon heb ik wel mee, dus ik kan appen of een locatie sturen. Ik heb weliswaar geen geld, maar eten en drinken heb ik voorlopig voldoende, aangezien ik voor ruim drie uur koers had meegenomen. Als ik eindelijk een bordje “Roden 13” ontwaar, voel ik me pas opgelucht genoeg om mezelf keihard uit te lachen. Twee keer uit koers in één wedstrijd. Ik kan dat.

© ingefietst.nl

Foto(fragment) via Dieuwke Kalsbeek.

Één reactie Voeg uw reactie toe

  1. Ruud de Bie schreef:

    Mooi geschreven Inge, een mooie ervaring. Ook voor mij. Vreemd om naar je, uit de volgauto, te roepen kom op. Terwijl ik inmiddels uit ervaring weet dat dat een onhaalbare zaak is. Maar zowel voor jou als voor mij; leerzaam weekendje!

    Like

Ik nodig je uit om te reageren: